Supermanus

 

fotoHet is elf uur’sochtends. Ik lig als werkloos kunstenaar/klussenman in bed tv te kijken.

Geroezemoes op het pad langs de flat. Niet vreemd, want ik woon vlak bij een school. Maar dit is anders: meer ‘Oh-gottegot’ en 'Och-hemel'.
Ik doe -1 hoog- in mijn onderbroek de gordijnen open. Op het pad staan allemaal buren en scholieren en de schoonmaakster van de overburen die ’De hond! De hond!’ roept.

Er komt dikke zwarte rook uit het trappenhuis. Het fikt in de flat!

Nieuwsgierig doe ik mijn voordeur open: heet! Dikke rook komt mijn hal in. Ik doe mijn spijkerbroek en cowboylaarzen aan en pak de twee grote halonblussers uit de kluskamer die ik ooit op de universiteit heb gejat.

PSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSST!

Met de dubbelloops voor me is het trapgat en de hal van de overburen niet heet meer. Koel zelfs. De hele voorkamer  van de buren fikt, behalve in mijn koele wolk.
Rakker glipt langs me in de koele wolk naar buiten.

De kachel is omgevallen (door de schoonmaakster hoor ik later) en uit de gaspijp die uit de muur komt spuit een vlam als op een boorplatform. Ik trap hem plat met mijn cowboylaars: houten hak.

Pssssssss. Het gas blijft stromen. Minder, maar toch....Dat fikt zometeen weer opnieuw en dan ben ik zuur.

In de gangkast -de flat is spiegelbeeldig aan de mijne: ik ken er de weg- doe ik de gashoofdkraan dicht. Nog één keer een WHOEFFF!-wolk vuur in de woonkamer en het sissen is opgehouden.
 
Met de halonblussers blus ik de bank -de bron van de zwarte rook- de salontafel, een luie stoel, het behang en de antieke optrekklok, die door de windstoot van de blusser naar beneden valt. Ik vang hem op. Gotverr, die koperen bal is gloeiend heet.

Ik blus de gordijnen, of liever gezegd ik blaas ze met de halonblusser naar beneden en blus ze dan pas.

Alles is uit.

‘Taduu taduuu…’ de brandweer. ‘Eruit jij! Je mag hier helemaal niet komen!’

‘Nou zeg!’

Geduwd door de brandweerman ga ik terug naar mijn flat. Okki zit in de slaapkamer bang te wezen.
Ik drink een pak melk en ga douchen. De brandweer bonst op mijn voordeur:’Deuren gesloten houden, we gaan het trapgat ventileren!’

Ik kleed me aan. Ik heb niks. Nou mijn twee dure halonblussers zijn leeg en ik heb een grote blaar in mijn hand van die kloteklok.

Er wordt aangebeld. Jos de buurman, van zijn werk gebeld, met trillip. Jos is een hondenman.

‘Manus, ik geef je een hand’.

'Auw'. Ik lach, best wel een beetje trots.

‘s Avonds: de buurvrouw. Niet mijn type.

‘Manus, we zijn verzekerd en die tafel in de achterkamer vind ik toch zo’n lelijk ding. Kun je, als Jos morgen naar het werk is, langskomen met de gasbrander, de poten een beetje schroeien, voor 50 gulden?'

Doe ik.

Een klus is een klus.